skip to Main Content

Pierre Lauffer; Ballade van Buchi Fil

Buchi Fil, plantageslaaf, sterk als een stier,
een jongen met een lijf van staal en trots van geest,
had nooit de grond met zijn knieën ook maar geraakt
voor een afranseling met gesel of karwats.

Elke ochtend als de slaven langsgaan,
buigen en hun hoed afnemen voor de meester,
loopt Buchi Fil voorbij, blootshoofds en zelfbewust,
gaat zonder op of om te kijken naar het werk.

De wrede bomba vrat zich op van razernij,
maar hij was bang van de enorme rug van Fil,
en met de brute kracht van Fil in zijn gedachten
kon hij slechts grommen en van woede tandenknarsen.

“Vandaag of morgen sla ik je gezicht tot moes”,
had bomba Jendi hem gezworen. Maar Fil lachte,
stak zijn hand uit, trok een boomstronk uit de grond,
en vroeg aan Jendi waar zij elkaar zouden treffen.

Op een dag werd Fil verliefd op Mosa Nena,
de vurigste slavin van de plantage,
welgevormd en met twee levendige ogen.
En kort daarna woonden zij samen, voor altijd.

Maar de meester en ook de bomba die al lang,
een oog hadden op de mooie Mosa Nena,
konden wel schuimbekken van woede en van wraakzucht
en bedachten samen voor de slaaf een list.

“Laat hem zwoegen, laat hem kappen in het bos”,
zo zei de meester tot bomba Jendi, “als hij moe wordt,
kun je hem afranselen met de karwats.
En wanneer hij crepeert, is hij voer voor de gieren”.

Buchi Fil begon te kappen met zijn hakmes,
al vroeg in de ochtend, en ging door tot ‘s avonds,
zonder eten, zonder drinken voor zijn dorst.
De wrede bomba zat erbij en keek ernaar.

Toen duisternis over het land kwam, hield Fil op,
vroeg Jendi, of de dag daarna het kappen voortging,
“Ben je gek geworden?”, schreeuwde de bomba Jendi,
“Moet je zien, de maan komt op. Ga door met werken”.

Tot de ochtend bleef Fil takken snoeien, slepen,
struiken kappen, totdat alles opgeruimd was.
Bomba Jendi zag dat hij was uitgeput
en dacht dat hij geen kracht meer had om te vechten.

“Buchi Fil”, zo schreeuwde hij, “ben je nog sterk?,
Vandaag is het mijn dag om je te laten huilen.
Vandaag zul je het striemen van mijn gesel voelen.”
En met woede spuugde hij in zijn gezicht.

“Kun je proberen”, was het antwoord van Fil,
“maar mijn vuist zal als een koevoet in je maag zijn.
Kom maar. Kom maar op, wanneer je je zo flink voelt,
en ik zal je graag in de vernieling slaan”.

Zoveel lef had Jendi niet kunnen verwachten
en van schrik nam hij zo snel hij kon de benen,
hield zich een week lang schuil, dorst zich niet vertonen
doodsbang dat de slaaf hem zou vermorzelen.

“Toch is er een manier om hem te temmen, om hem
klein te krijgen”, zei de meester tegen de bomba,
“Volgende maand verkoop ik Fils Mosa Nena
en dan zal hij voor ons kruipen in het stof”.

Terwijl Fil nog bomen kapte in het bos,
bonden ze Mosa Nena vast op een ossenwagen,
en verkochten haar aan een scheepskapitein,
die nog dezelfde namiddag vertrekken zou.

Toen Fil die avond, nadat hij zijn werk gedaan had,
opgewekt terugliep naar zijn huis en zijn lief,
kwam hij een oude wasvrouw tegen die vertelde,
hoe de wrede bomba Nena had ontvoerd.

“Ellendeling”, riep Buchi Fil en huilde bitter.
“Mijn Nena hebben ze mij geroofd, om mij te breken”,
en op dat moment was al zijn kracht verdwenen,
zodat een kind hem zelfs tegen de grond kon slaan.

Met zijn handen in de lucht liep Fil het bos in.
“Mosa Nena”, riep hij huilend, “Fil gaat sterven.
Het is gedaan met Fil, Nena, ’t is gedaan,
maar als de bomba mij wil slaan, heeft hij het mis”.

Op een rotsblok boven op de hoge berg
stond Fil naar de zee te staren, roepende om Nena,
om zich dan te storten in de steile afgrond,
met Nena’s naam op zijn lippen bestorven.

In donkere nacht spookt een geest ginds op die berg,
De mensen zeggen, het is een bedroefde slaaf
die jammert en die roept wanneer de wind gaat waaien:
“Mosa Nena, Mosa Nena, Mosa Nena”.

Vertaling: Walter Palm, Sidney Joubert en August Willemsen

Back To Top