TONEELSTUK: “DE BLAUWE ENGEL”
Een poëtische monoloog voor “Hollandse Nieuwe” 2000
- Toneelstuk plus regie-aanwijzingen
(Setting is een chique hotelkamer met naast het royale bed, een fauteuil, een sofa, een tv en een bureau met papier en daarnaast een prullenmand. Als het publiek binnenkomt speelt “Time to say goodbye” van Andrea Bocelli. Dan sterft de muziek uit en de hoofdpersoon, een gedistingeerde zestiger met een melancholische blik, begint zijn monoloog met het publiek).
(De hoofdpersoon droomt).
Mijn vader knipoogt en hij zegt: “alle verdriet is nu geleden. Je moet die pagina van Nina na twintig jaar eindelijk eens omslaan”.” Time to say goodbye” . Hij glimlacht en wijst mij naar een weg die leidt naar een regenboog van horizon naar horizon, hoog reikend boven het aardoppervlak. En ik ga het door mijn vader aangegeven pad op.
(Er klinkt een akelig schurend geluid. De hoofdpersoon schrikt wakker).
Het is ver na middernacht. Zijn dat doodgravers die bezig zijn om een clandestien graf te delven voor onschuldige slachtoffers van duistere, nachtelijke praktijken?
Nee, het zijn sneeuwruimers. Ze schrapen de bevroren sneeuw van de binnenplaats van dit hotel in Transsylvanië .
Doodgravers in het holst van de nacht. Als een dief in de nacht heeft de dood mijn vader indertijd meegenomen. Nu zo’n tien jaar geleden, is hij plotseling overleden. Hij was mijn steunpilaar.
Steeds was hij daar als ik advies nodig had. Opdrachten gaf hij mij nooit. Nooit “Befehl ist Befehl”. Geen ongevraagde adviezen. Nooit instructies, alleen maar suggesties, slechts als ík er om vroeg. Suggesties omlijst met een zachte glimlach.
(De hoofdpersoon dommelt weer in slaap en droomt)
Ik lig in de vochtige kruipruimte. Overal ritselen enge ratten.
Boven mijn hoofd lopen nog engere Duitse soldaten. Zij zijn op zoek naar mij. Mijn ouders hebben ze al afgevoerd. Nu ben ik aan de beurt. Ik hoor ze snauwen. Eén blijft boven mijn hoofd staan stampen. De speurhonden blaffen bij de kruipruimte.
(De deur klappert. De hoofdpersoon schrikt weer wakker. Eerst kijkt hij niet).
Wat een nacht. Ben ik gistermiddag uit Amsterdam vertrokken, gisteravond met een krakkemikkige Toepolev de Karpaten overgestoken, vroeg gaan slapen voor mijn ontmoeting met de regering, word ik telkens uit mijn slaap gehaald.
Het lijkt wel of iemand aan de deur morrelt.
(De wind giert. Er is het klapperend geluid van een deur).
Er morrelt echt iemand aan de deur. Eerst de sneeuwruimers, nu weer dit.
Het spookt hier.
(Hij staat weer op, sluipt naar de deur en trekt het met een ruk open).
Het is de wind. De brutale wind die telkens als de hoteldeur opengaat, triomfantelijk en luidruchtig zijn entree maakt in het vijfsterrenhotel. Deze gure wind komt met een rammelend geluid uitgerekend op de deur van mijn hotelkamer tot stilstand.
Toch spookt het hier. Vandaag spreek ik met Transsylvaanse autoriteiten over rassenrelaties.
De communisten dachten etnische tegenstellingen vijftig jaar geleden te begraven onder een dikke laag van communistische toverformules. Maar kijk, het is weer verrezen uit zijn graf.
Springlevend alsof het niet meer dan een halve eeuw lang dood werd gewaand. Ik moet er niet aan denken dat er weer zo’n conflict uitbreekt met etnische zuiveringen. Het woord alleen al.
(Stilte. Hoofdpersoon loopt naar het raam en kijkt naar buiten).
Ik heb iets met deze streek. Mijn moeder is hier geboren en getogen. Zij sprak er vaak over. Als ik als kind ging slapen streelde zij zachtjes mijn haren, en vertelde mij bij het brekend licht van de zonsondergang met tedere ogen over haar geboortestreek. Het doet mij goed om die omineuze bergen, die zij mij zo vaak beschreven heeft, straks met eigen ogen te kunnen zien.
Na de zoveelste pogrom is mijn moeder met haar ouders naar Amsterdam gevlucht, waar zij mijn vader leerde kennen. Het mocht niet veel baten. Mijn moeder kon sinds zij uit het kamp was, niet meer slapen. Toen ik ruim tien jaar oud was pleegde zij zelfmoord, door uit het raam te springen. Ik bleef alleen met mijn vader achter. Toen hij wegviel voelde ik mij als een schip zonder kompas.
(Terwijl hij naar het bureau loopt spreekt hij de volgende zin uit).
Hij had altijd gelijk, dus als hij mij in een droom adviseert, om er een punt achter te zetten, dan doe ik dat.
(Hij gaat aan het bureau zitten en begint te schrijven).
Transsylvanië, oktober 2000
Beste Nina,
Vanuit deze desolate hotelkamer schrijf ik je deze brief om je te vertellen dat ik weet dat je nog steeds op me wacht, maar dat ik vind dat je je eigen weg moet gaan. Je moet verder, dit schip zal niet meer terugkeren in je haven.
(De man blijft aan het bureau zitten en droomt weg).
Nina … op een begrafenis ben ik je twintig jaar geleden tegengekomen. Op een zwoele, broeierige junimiddag, zag ik je voor het eerst. Je had een zwart, strak t-shirt aan en een beeldschone elegante rok. Er waren twee doden tegelijk opgebaard in het rouwcentrum en ik was bij de verkeerde dode binnen gewandeld.
Ik dacht al wat ziet mijn oudoom er raar uit. Waarom heeft hij vrouwenkleren aan? En waar zijn mijn andere familieleden? Pas toen ik bij de baar stond, zag ik dat het een mij onbekende vrouw was, maar toen was het al te laat. Jouw blik en de mijne hadden elkaar toen al gekruist. Op onze eerste avond in de discotheek dansten we de hele avond op Stevie Wonder. De LP “Hotter than July” was uit.
(Er klinkt het nummer “Lately” van Stevie Wonder. In zijn verbeelding danst hij met Nina).
Verliefd liepen we de discotheek uit. Het was een heldere nacht en ik dacht: “Al zouden al die sterren in woorden veranderen, dan had ik nog niet genoeg woorden om te zeggen, hoeveel ik van je hou.” Een dream-team waren wij. Als Yin en Yang, elkaar perfect aanvullend in tegenstellingen. Ik een bonk van een kerel en jij tenger gebouwd . Jij die er zo breekbaar uitziet, de bikkelharde onderhandelaar. Ik stevig gebouwd, maar zachtmoedig, bijna sentimenteel van aard.
Op een begrafenis kwam ik je tegen, nu draag ik zelf onze relatie ten grave. Deze brief zal als een schok komen. Het gaat niet meer. Het is ook je eigen schuld natuurlijk. Het is honderd procent jouw eigen schuld! De hele dag ruzie met me maken.
Ik voel de ruzies, hoor weer het getier. Woordenwisselingen over van alles, over inkopen doen tot en met het uitgaan op vrijdagavond. Ja, ik ben panisch over ruzies, of liever gezegd ik was als kind reeds geobsedeerd door vrede. Bruggen slaan naar de vrede dat is mijn aard, verzoening teweeg brengen dat is mijn kracht.
(Een moment stilte. Een blauwe lichtstraal richt zich eerst op het voeteinde van het bed en vult daarna de hele hotelkamer)
Ben jij daar? Ik herken je in één oogopslag met je fluorescerende huid, je hypnotiserende bewegingen, je fascinerende lange benen, je glanzend kobaltblauw mantelpak, je hardblauw gelakte nagels en bovenal je staalblauwe ogen die vuur schieten.
Jij bent niet Nina, maar de Blauwe Engel.
(Man loopt naar het bed)
Oh nee, hè. Niet weer. Je komt me altijd lastig vallen met vragen over mijn verdriet en mijn geluk. Ik wil helemaal niet praten over het verleden. Praten over het verleden rijt alleen maar oude wonden open. Dus laat me alstublieft met rust met je opdringerige vragen. Ik heb mijn rust hard nodig. Straks ga ik hier het vredesproces begeleiden. Ik smeek je, terg me niet verder met dingen die al lang gebeurd zijn en waar ik toch niks meer aan kan veranderen.
Jij bent mijn plaaggeest. Jou een beschermengel noemen zou teveel eer zijn. Jij bent ijzig als de wind. Na mijn breuk met Nina duik jij regelmatig op. Jij geselt mij met demonische, prangende vragen over liefde en levensgeluk. Ga weg! Laat me in Godsnaam met rust, ik smeek je!!! Krijg ik ook nog de Blauwe Engel op mijn dak. Mijn God wat een ellende en ik geloof niet eens in engelen. Nina gelooft in engelen. Ga maar naar haar!
(Man kruipt onder de dekens).
Genadeloos ben je. En dit keer zal ontsnappen uit je onverbiddelijke klauwen niet zo eenvoudig zijn.
(Man komt weer vanonder de dekens vandaan).
Je komt me zeker vragen hoe het me gaat? Je ziet dat het heel goed met me gaat. Het verdriet over de plotselinge dood van mijn vader tien jaar geleden heb ik inmiddels verwerkt. Ik ben nu regeringsadviseur. Oh ja, en de vergiftigde liefde met Nina is ook achter de rug.
(Stilte. De man fluistert).
Een huiveringwekkende koude rilling loopt over mijn rug. Brr…. Net als die eerste nacht toen je verscheen. Het was de eerste nacht nadat ik Nina verlaten had. Ik kon geen oog dichtdoen. Ik zat rechtop in mijn bed.
(De man gaat rechtop in zijn bed zitten).
Het was een broeierige dag geweest. Er brak onweer uit en in een bliksemflits zag ik jou voor het eerst.
Jij hebt gelijk, ik kan het hoofdstuk Nina maar niet afsluiten. Ik dacht het begraven te hebben, maar telkens duikt het weer als een vampier uit zijn graf op. Het verdriet achtervolgt mij, overvalt mij, net zoals de etnische conflicten de Transsylvaanse autoriteiten overvallen. Hoe kan ik hier vrede stichten als ik zelf zo innerlijk verscheurd ben? Zelf mijn verdriet niet goed begraven heb? Het moet opnieuw begraven worden. Als een dolle losgebroken stier stormt het verdriet briesend op me af. Ik moet de confrontatie aangaan, hier en nu.
(De man zucht hoorbaar. Hij begint te ijsberen en gaat een debat aan met zichzelf, denkt hardop na) .
Wat weerhoudt me ervan om deze episode af te sluiten? Het is als het zoeken naar de bronnen van de Nijl. De rivier van tranen is er, maar wat is de oorzaak van al deze pijn?
Mis ik Nina? Mis ik haar als ik alleen lig te huiveren in mijn ijskoude bed ? Als ik sneeuwruimers zie voor doodgravers? Als ik de wind zie voor een brutale inbreker? Nee, ik geloof er niks van. Hoe kan ik immers iemand missen die het maken van ruzie als hobby zag? Dat zou toch ongerijmd zijn?! Nee, het is niet het gemis van Nina, dat mij steeds gedwongen laat terugkijken naar het verleden. Een verleden spijkerhard als marcherende soldatenlaarzen in mijn nachtmerries.
Dit verdriet om een verloren liefde, is een open zenuw die telkens siddert als de wind van de herinnering er over heen blaast. We hadden een hechte, sterke liefde. Als zij mijn ogen was, dan was ik haar liefdesblik en als zij mijn vingers was, dan was ik haar streling. Wij waren de woorden van één lied. En de melodie van dat lied? De melodie van dat lied, dat was de liefde, onze liefde, onze dromen.
Wat ons samenbond dat waren onze dromen, de droom van een eeuwige liefde, de droom om samen oud te worden, om kinderen te krijgen, zodat onze kinderen en hun nakomelingen zouden getuigen van onze eeuwige liefde
Als ik heel eerlijk ben met mezelf is het niet alleen dat verdriet om een verloren liefde. Nee, het is veel breder. Hoe was dat liedje ook al weer? “Lose your dreams and you will lose your mind and life unkind, Goodbye Ruby Tuesday”..
(Even klinkt dit fragment uit “Ruby Tuesday” in de uitvoering van Rod Stewart).
Ik had zo graag vader willen worden, zoals mijn vader dat voor mij was. Mijn eigen kind, belofte voor de toekomst, te koesteren in mijn armen, te beschermen, op te voeden.
Voor de afwisseling geen kraambezoek afleggen, maar zelf ontvangen. Geen beschuit met muisjes eten, maar zelf trakteren. Zélf een keer een zwangerschap met je partner mee te maken, dat zou voor mij het absolute einde zijn. Nee niet van horen zeggen, maar zelf met het zweet klam in de handen in de verloskamer te staan waar je vrouw jouw kind baart, en dan het verlossend moment dat na al die pijn en na negen maanden, je kind ter wereld komt..
De hele jaren tachtig stonden in het teken van kunstmatige inseminatie, hormooninjecties. You name it. Het was een doodlopende weg. Computers die tot op het uur nauwkeurig de menstruele cyclus van Nina uitrekenden. Imponerende cijferreeksen die de werkelijkheid probeerden te bevatten, terwijl de realiteit digitaal is. Het is nul of een, of zwanger of niet.
Elke maand weer die spanning van zou het nu wel gelukt zijn. Elke keer weer die teleurstelling, en onvermijdelijk de eeuwige ruzies over wie schuld had.
(Man gaat mistroostig op de rand van het bed zitten).
En toen op een regenachtige druilerige middag werden de inspanningen gestaakt. Onze droom glipte weg als zand tussen onze vingers en met lege handen keerden wij na vijf jaar huiswaarts.
Het weekend daarop vertrokken we naar een tropisch eiland om bij te komen. De sfeer tussen ons was gespannen, en bij de eerste de beste ruzie barstte de bom. Vier dagen, het leken wel jaren, raasde een orkaan tussen Nina en mij, een orkaan van stilte. En ik keek zwijgend naar de termieten en ik wist dat de witte mieren van ruzies mijn liefde voor haar hadden uitgehold. En die orkaan van stilte liet achter een ontwortelde liefde en een hart met een weggewaaid dak. En zwijgend keek ik naar de fiere cactussen en ik zag daar Nina staan, een stekelige cactus die bij vlagen een heerlijke mango was. In stilte huilde ik. Mijn hart stond blank van de tranen en al onze mooie herinneringen verdwenen onder water, verdronken als schipbreukelingen. Ik had steeds een bittere smaak in mijn mond, bitter als de oleander. En bij zonsondergang zag ik opnieuw de tedere blik van mijn moeder, hoorde ik haar zachte zalvende woorden en voelde ik haar streling als de passaat door mijn haar.
(Man staat weer op)
Brr…. De ultieme consequentie was dat ik bij Nina ben weggegaan. We zijn niet uit elkaar gegaan. Ik wilde weg, zij opende haar hand, en liet mij gaan. Zij bleef met open armen op mij wachten.
Bijna was ik bij haar gebleven omdat ook voor mij de werkelijkheid te rauw was. Maar het zou onzinnig zijn geweest om te blijven. Bruggen slaan naar de vrede daar ben ik goed in, maar Nina is een brug te ver. Een verzoening is voor ons niet weggelegd. Nina is ruzie is oorlog. Voorbij is de tijd van Nina en mij. “Time to say goodbye”. Het is beter zo.
(Het blauwe licht dooft. De hotelkamer vult zich met wit daglicht).
Ongelooflijk. Het is niet te geloven. De ijle vorm van de Blauwe Engel is net ineengekrompen en heeft zich verdicht tot een onschuldige sneeuwvlok die door de warmte is gesmolten tot een traan. Ik kan mijn ogen niet geloven. De machtige Blauwe Engel met haar prangende vragen en priemende ogen, als samenballing van mijn zee van verdriet, verschrompeld tot één enkele traan.
Maar nu begrijp ik het. Het is het verdriet dat op deze mooie dag in dit chique hotel op waardige wijze afscheid is komen nemen.
(De deur rammelt opnieuw. De man verfrommelt de eerste brief, gooit het in de prullenmand en neemt een nieuw papier).
Transsylvanië, oktober 2000
Beste Nina,
Vandaag precies vijf jaar geleden heb ik je verlaten. Jij hebt mij nooit verlaten, dat weet ik. Het verdriet over het stukgaan van onze relatie heeft mij ook nooit verlaten. Vandaag is de dag aangebroken dat ik van dit verdriet, van deze schaduw van onze breuk, afscheid kan nemen.
(Stilte)
Als een kristallen vogel zullen de herinneringen aan onze gouden dagen, ons vergezellen.
Het ga je goed.
Een warme omhelzing.
(De man vouwt de brief, en stopt het in een envelop. Een moment stilte).
Gelukkig is de nacht nu voorbij.
Zelfs deze macabere Transsylvaanse bergen die als lugubere versteende vleermuizen afsteken tegen de naderende dageraad, zijn niet hoog genoeg voor de zon.
Ik heb nu met mezelf vrede gesloten. Mij neergelegd bij de definitieve breuk van Nina en mij. Nu kan ik ook eindelijk vrede geven. Vrede aan dit land dat mijn moeder is ontvlucht. Vrede aan dit land dat nu verscheurd is door etnische conflicten. Een brug moet ik helpen bouwen. Een brug naar een vredige toekomst. Een vredesgeschenk van mij aan dit land van mijn moeder. Een geschenk aan de kinderen van dit land.
Vandaag spreek ik met de Transsylvaanse regering. Ik heb de opdracht om deze vampier van etnische conflicten, ten grave te helpen dragen. Ook deze nachtmerrie moet voorbijgaan.
(Opnieuw klinkt “Time to say goodbye”. Einde).
Alle rechten voorbehouden